april 25, 2024

De Nieuwe Loosduinse Krant

Wij zijn de toonaangevende aanbieder van kwalitatief Nederlands nieuws in het Engels voor een internationaal publiek.

Hoge Raad beslist tegen verpanding van niet-overdraagbare vorderingen

Advocaten vragen zich wel eens af hoe het recht is geworden zoals het is. Die ervaring hadden we na de uitspraak van de Hoge Raad van 1 juli 2022 (Rabobank/Ten Berge qq; ECLI:NL:HR:2022:984), met betrekking tot de mogelijkheid of onmogelijkheid om een ​​claim te verpanden. De Hoge Raad heeft bepaald dat vorderingen die in een contractuele overeenkomst tussen een schuldeiser en een schuldenaar goederenrechtelijk onoverdraagbaar zijn gemaakt, evenmin kunnen worden verpand.

Achtergrond: overdraagbaarheid van vorderingen naar Nederlands recht

Naar Nederlands recht kan de overdraagbaarheid van een vordering worden uitgesloten door middel van een daartoe strekkende overeenkomst tussen de schuldeiser en de schuldenaar. Door een dergelijke bepaling overeen te komen, wordt het juridisch onmogelijk om de vordering over te dragen aan een andere partij (de overeenkomst heeft ‘eigendomsrecht effect’). Een schuldenaar kan een dergelijke uitsluiting wensen om te voorkomen dat hij met een andere schuldeiser wordt geconfronteerd. Bijvoorbeeld omdat zo’n nieuwe schuldeiser strenger kan zijn in de handhaving van de vordering en minder meegaand vanwege een gevestigde commerciële relatie. Verder besliste de Hoge Raad in de zaak Oryx/Van Eesteren (ECLI:NL:HR:2003:AF0168) dat een schuldeiser en een schuldenaar ook de mogelijkheid van verpanding een vordering (zonder de overdraagbaarheid van de vordering uit te sluiten).

In Coface/Intergamma (ECLI:NL:HR:2014:682), herhaalde de Hoge Raad dat zorgvuldig moet worden nagegaan of een contractueel verbod om een ​​vordering over te dragen daadwerkelijk bedoeld is om de overdraagbaarheid op zich aan te tasten. Zo niet, dan is een geldige overdracht nog steeds mogelijk, hoewel de schuldeiser zijn contractuele verplichting schendt als hij de vordering overdraagt. Of partijen een dergelijk ‘vermogensrechteffect’ hebben beoogd, is een kwestie van uitleg van de overeenkomst. De Hoge Raad oordeelde in Coface dat als verzuim moet worden aangenomen dat partijen bij het uitsluiten van overdraagbaarheid slechts de bedoeling hadden zich contractueel te binden, tenzij uit de tekst van het contract volgt dat de schuldeiser en de schuldenaar ook de bedoeling hadden om de Vordering niet-overdraagbaar onder het eigendomsrecht.

READ  Nederlandse gemeenten op zoek naar taalgemak

Waarom kan een vordering niet worden verpand als de schuldeiser en de schuldenaar zijn overeengekomen dat deze niet overdraagbaar is?

Naar aanleiding van deze beslissingen rees de vraag of een clausule die de overdraagbaarheid van een vordering uitsluit, het ook altijd onmogelijk maakt om deze vordering te verpanden. In zijn besluit van 1 juli (ECLI:NL:HR:2022:984), heeft de Hoge Raad zich in een geschil tussen Rabobank en de curator van een failliete boer over deze vraag gebogen. Het heeft besloten dat als een schuldeiser en een schuldenaar overeenkomen dat de vordering niet kan worden overgedragen en dat een dergelijke overeenkomst niet alleen een contractuele kwestie is, maar ook eigendomsrechten aantast, per definitie een pandrecht kan evenmin worden gevestigd. Slaat dat ergens op?

Er zijn zeker goede argumenten voor de uitspraak van de Hoge Raad. Het verwees naar de artikelen 3:81, eerste lid, en 3:228 BW, waarin is bepaald dat pandrechten kunnen worden gevestigd op overdraagbare zaken. Indien dus een schuldeiser en een schuldenaar overeenkomen dat de vordering van de schuldeiser niet kan worden overgedragen, volgt uit deze artikelen dat ook die vordering niet kan worden verpand. Dat sluit ook aan bij het feit dat een pandhouder bij de executie van een pandrecht kan kiezen of hij dat doet door de vordering te innen (art. 3:246 BW) of door de vordering te verkopen. Als een niet-overdraagbare vordering zou kunnen worden verpand, zou dat de executiemogelijkheden van de pandhouder beperken tot slechts één optie: het recht om de vordering te innen. Dit is problematisch als de verpande vordering een langlopende lening is en niet lang opeisbaar is.

READ  Nederlanders verlengen verblijfsvergunning niet voor niet-Oekraïenen die oorlog ontvluchten – EURACTIV.com

Argumenten tegen de beslissing van het Hooggerechtshof

Er zijn echter ook tegenargumenten. Bij de totstandkoming van de artikelen 3:81 lid 1 en 3:228 BW, waarnaar de Hoge Raad verwijst, lijkt de wetgever daarmee geen rekening te hebben gehouden. Er lijkt dus ruimte te zijn geweest voor een andere interpretatie. Bovendien is partijautonomie een sterk argument om een ​​schuldeiser en een schuldenaar afzonderlijk de niet-overdraagbaarheid en niet-verpandbaarheid te laten overeenkomen, in plaats van beide automatisch aan elkaar te koppelen. Het feit dat het alsnog verpanden van een niet-overdraagbare vordering de executiemogelijkheden van de pandhouder zou beperken tot uitsluitend incasso van de vordering, hoeft hieraan niet in de weg te staan. De meeste claims worden hoe dan ook door incasso afdwingbaar.

Deze en andere tegenargumenten zijn door de Advocaat-Generaal in haar advies opgemerkt, maar verworpen. De Hoge Raad heeft slechts de hierboven uiteengezette beperkte motivering gegeven, zonder daar uitgebreid op in te gaan. Dit kan ook te wijten zijn aan het feit dat de wetgever overweegt om contractuele bedingen met betrekking tot verpanding en/of overdraagbaarheid te verbieden. In 2020 is een conceptwetsvoorstel uitgebracht om “pand- en overdraagbaarheidsverboden” door commerciële partijen, of in ieder geval gedeeltelijk, te verbieden, aangezien het conceptwetsvoorstel een aantal uitzonderingen bevat. Zie de Stibbeblog van 18 juni 2020 door Rein van Helden (koppeling in het Nederlands).

Conclusie

Met de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak Rabobank/Ten Berge qq is bepaald dat ook vorderingen die krachtens een contractuele overeenkomst tussen een schuldeiser en een schuldenaar niet-overdraagbaar zijn gemaakt naar goederenrecht, niet kunnen worden verpand. Afspreken dat de vordering niet-overdraagbaar is in goederenrechtelijke zin, ‘automatisch’ (ipso jure) maakt de vordering tevens onverpandbaar, mits uit de bewoordingen van hun overeenkomst blijkt dat partijen de bedoeling hebben gehad om de vordering van de schuldeiser goederenrechtelijk en niet alleen verbintenissenrechtelijk overdraagbaar (en dus niet verpandbaar) te maken . Het qq-besluit Rabobank/Ten Berge onderstreept dan ook nogmaals het belang om expliciet te zijn over een dergelijk voornemen.

READ  Nederlandse Vegetarische Zeevruchten Startup Netten $ 500K Preview voor Visvrije Tonijn Lancering